00:00:15
Sharon Unsworth: Welkom bij Kletsheads, de podcast over meertalige kinderen. Mijn naam is Sharon Unsworth, taalwetenschapper aan de Radboud Universiteit Nijmegen en moeder van twee meertalige kinderen.
00:00:34
Sharon Unsworth: Communiceren, we doen het voortdurend, dag in dag uit. Soms loopt het niet zo soepel als we zouden willen, maar meestal gaat het vanzelf. Het lijkt makkelijk, natuurlijk zelfs, als je er even over nadenkt, is communiceren best ingewikkeld. Als je iets wilt vertellen, moet je niet alleen de juiste woorden zien te vinden om je boodschap over te brengen. Je moet ze vervolgens ook samenvoegen tot een mooie zin. En je moet bedenken wat de persoon tegenover je weet of juist niet weet, en ook daar rekening mee houden. Wil je bijvoorbeeld iets zeggen over de tafel, dan moet je eerst zeker weten dat degene met wie je zit te praten weet om welke tafel het gaat, niet om een willekeurige tafel. Misschien zien jullie de tafel voor je of jullie hebben het net over een tafel gehad. Misschien weet de andere persoon dat je net een prachtige nieuwe tafel hebt gekocht en daar graag over wil praten. Om goed te communiceren is het dus nodig om de wereld vanuit het perspectief van een ander te bekijken. Nou, wat heeft dit allemaal met meertalige kinderen te maken? Meertalige kinderen kunnen natuurlijk in het twee talen communiceren. Dit betekent dat ze niet alleen met meer mensen kunnen praten dan kinderen die maar één taal spreken. Het betekent volgens sommige onderzoekers dat ze, doordat ze twee talen spreken, gewoon beter zijn in communiceren in het algemeen, in wat we effectief communiceren noemen. In deze aflevering van Kletsheads spreken we met Josje Verhagen, docent en onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam, om uit te zoeken of dit klopt. Ik vroeg aan Josje wat het verschil is tussen communiceren en effectief communiceren.
00:02:17
Josje Verhagen: Met effectief communiceren bedoelen we eigenlijk dat je je woorden en je zinnen zo verpakt in je gesprek dat ze goed overkomen bij die ander. Dus als jij in gesprek bent dat je er rekening mee houdt met wat die ander wel en niet al weet, en wat die ander wel al niet ziet. Dus als je het gaat hebben over een bepaald voorwerp ergens, maar die persoon staat in de keuken en jij bent in de kamer, dan moet je het anders over dat voorwerp hebben dan wanneer je in dezelfde ruimte bent en allebei dat voorwerp kan kan zien.
00:02:49
Sharon Unsworth: Ja, oké, dus niet over de lamp hebben, maar de lamp boven het fornuis.
00:02:55
Josje Verhagen: Ja precies.
00:02:56
Sharon Unsworth: Dat is iets wat alle kinderen moeten leren natuurlijk. Zijn meertalige kinderen daar beter in?
00:03:04
Josje Verhagen: Er komen steeds meer aanwijzingen vanuit het onderzoek hiernaar dat tweetalige kinderen hier wel eens beter in zouden kunnen zijn. Er is bijvoorbeeld onderzoek dat laat zien dat kinderen die al heel jong twee talen leren in allerlei experimentjes beter rekening houden met hun gesprekspartner.
00:03:23
Sharon Unsworth: En hoe jong is jong?
00:03:24
Josje Verhagen: Heel jong, er is onderzoek geweest met kinderen van 15 maanden, bijvoorbeeld. Dus één jaar en nog wat.
00:03:30
Sharon Unsworth: Dus echt, zijn het dreumesen, peuters? Ik weet het nooit in Nederlands.
00:03:36
Josje Verhagen: Volgens mij zijn het officieel dreumesen. Die moesten in een bepaalde situatie bepaalde handelingen verrichten. Ze kregen allerlei voorwerpen te zien en één daarvan konden alleen zij zien, en niet de persoon met wie ze in gesprek waren en die bij het onderzoek hoorde. Het waren natuurlijk hele kleine kinderen dus ze moesten een voorwerp pakken. Ze lieten in hun reacties zien dat ze wisten dat die onderzoeker iets niet kon zien. Dit klinkt misschien wat abstract. Een concreter voorbeeld is een onderzoek met kinderen die iets moesten uitleggen, hoe een spelletje werkte, aan iemand die de ene keer wel een blinddoek droeg en de andere keer niet. En kinderen die tweetalig opgroeiden gaven veel meer instructies toen die persoon die blinddoek droeg. Dus die hielden daar rekening mee: ‘ik moet nu meer informatie geven, want die geblinddoekte daar, die ziet niks van wat ik hier voor me heb’.
00:04:33
Sharon Unsworth: Ze snappen wel die persoon, die kan het niet zien, dus dan moet ik dingen op een andere manier uitleggen zodat ze het wel snappen. Die eentalige kinderen dan, zij hielden daar minder rekening mee? Hoe kan dat?
00:04:47
Josje Verhagen: Ja, goeie vraag.
00:04:49
Sharon Unsworth: Ik bedoel het is erg leuk om te horen. Maar hoe komt het?
00:04:53
Josje Verhagen: Dat moet eigenlijk nog uitgezocht worden. Er worden verschillende dingen gedacht. Er zijn eigenlijk twee ideeën. Het ene idee is dat tweetalige kinderen in een situatie opgroeien waarin ze heel goed moeten opletten welke taal er gesproken wordt en door wie. Want als ze de verkeerde taal gebruiken tegen iemand die die taal helemaal niet spreekt, dan gaat het mis. Dan worden ze niet begrepen, er komen misverstanden. Dus ze leren al van heel jongs af aan: let op kleine aanwijzingen.
00:05:20
Sharon Unsworth: Dus met papa spreek ik Frans en met mama Nederlands of zo?
00:05:26
Josje Verhagen: Ja, maar misschien met de buurman weer een andere taal of met de buurman alleen Nederlands. En dan moeten ze dus letten op kleine signalen van onbegrip bij iemand. Dus als ze dan bijvoorbeeld Frans praten tegen, wie was het, papa of mama, dan moeten ze daarop reageren, als ze zien dat die ander het niet begrijpt. Dus ze komen veel vaker in de situatie dat ze de kleine signalen moeten oppikken van iemand en dat ze dan hun taalkeuze moeten aanpassen.
00:05:51
Sharon Unsworth: Doordat ze twee talen kunnen, is er meer kans dat er iets, het is een beetje groot gezegd, maar mis kan gaan.
00:05:59
Josje Verhagen: Ja, dat kan inderdaad dat ze van tevoren moeten nadenken over welke taal ze moeten kiezen. Het kan ook zijn dat ze moeten corrigeren. Dus dat ze een taal kiezen en dat blijkt niet de handige taal te zijn voor een bepaalde persoon en dan moeten ze dus wisselen van taal.
00:06:13
Sharon Unsworth: Dit gaat dan neem ik aan helemaal onbewust. Dus kinderen denken niet, of ja soms wel denk ik, dan denken ze ‘oh ja, de buurman die praat geen Frans’. Maar vaak gaat het heel onbewust van ‘ik zie iets aan het gezicht’, of dat komt op één of andere manier binnen en dan gaan ze wisselen van taal.
00:06:30
Josje Verhagen: Ja dat is het idee, dat het vooral onbewust gaat. Dit is één van de verklaringen. Er is nog een tweede, en die zou zijn dat tweetalige kinderen soms, niet altijd, minder taalvaardig zijn. Dus dat ze iets minder grote woordenschat hebben, iets minder goede zinsbouw en dat ze daardoor meer gaan letten op de signalen van de ander, als een soort compensatiegedrag.
00:06:54
Sharon Unsworth: Oké, dus we weten eigenlijk wel dat vaak in één van hun twee talen meertalige kinderen minder woorden kennen, omdat ze hun talen in verschillende situaties gebruiken en niet in alle situaties zoals eentalige kinderen. Dus dat weten we wel. Dus dat heeft gevolg dan voor hoe ze in een gesprek met een ander omgaan, dat is het idee?
00:07:21
Josje Verhagen: Ja. Nou eigenlijk vooral het onderzoek, dat we nog niet besproken hebben, maar dat ook wel interessant is in dit verband, is onderzoek waaruit blijkt dat kinderen die tweetalig zijn, eerder de gebaren die iemand maakt terwijl die spreekt, oppikken en daarop ook reageren. Het idee is dat als je iets minder taalvaardig bent in een bepaalde taal je misschien probeert ook de boodschap te achterhalen door erg op die gebaren en het kijken van iemand te letten, dus het niet-verbale gedrag.
00:07:52
Sharon Unsworth: En wat denk je zelf, denk je dat één van die twee wel klopt en de ander niet?
00:07:57
Josje Verhagen: Ik weet het niet. Er is aanwijzing voor in ieder geval het tweede idee, want er zijn onderzoeken die hebben laten zien dat kinderen dus altijd, je zei net zelf al, ze zijn vaak in één van de talen wat zwakker dan hun ééntalige leeftijdsgenootjes. En er is ook onderzoek dat heeft laten zien dat, als je naar de beide talen kijkt van het tweetalige kind, ze die gevoeligheid voor die lichaamstaal vooral hebben in de taal waar ze het minst goed in zijn.
00:08:21
Sharon Unsworth: Ah dus het gaat niet om beter zijn in effectief communiceren in het algemeen, dus in beide talen, maar het is wel gekoppeld aan een van hun twee talen.
00:08:32
Josje Verhagen: In dit specifieke geval wel, dus bij die lichaamstaalkwestie, maar voor heel veel andere aspecten van effectief communiceren weten we dat nog niet. En het kan natuurlijk ook zo zijn dat allebei de verklaringen, allebei de ideeën, kloppen, want ze sluiten elkaar niet uit.
00:08:50
Sharon Unsworth: Je had het net over geblinddoekte mensen. Is dat hoe dit onderzocht wordt? Kun jij ons misschien iets meer vertellen over het onderzoek hiernaar? Hoe weten we dit eigenlijk allemaal?
00:08:59
Josje Verhagen: Ja, er is inderdaad een studie geweest met geblinddoekte mensen. In dezelfde sfeer zijn er ook een paar studies geweest met jonge kinderen waarbij niemand een blinddoek droeg. Die kinderen werden tegenover een volwassene gezet, maar daar zat een schot tussen. In dat schot zaten allerlei vakjes, daar stonden spulletjes in.
00:09:17
Sharon Unsworth: Een soort IKEA kastje?
00:09:18
Josje Verhagen: Ja een soort IKEA kastje met dingen daarin, speelgoed. En wat heel belangrijk was, was dat het kind meer zag dan de volwassene in die kast. Dus het kind zag onder andere een hele grote rode auto, een hele kleine rode auto en een tussenmaat rode auto. De volwassene zag ook die grote rode auto en die middelgrote auto, maar niet die kleine auto. Daar was iets voor geplaatst, waardoor de volwassene die auto niet kon zien, dat kleine autootje. En dan was de vraag aan het kind, van die volwassene, ‘geef mij de kleine rode auto’. En wat gevonden werd in dat onderzoek was dat de tweetalige kindertjes, jonge kindertjes, heel vaak begrepen dat die volwassene niet naar die hele kleine rode auto vroeg, die alleen zij konden zien. Die kleine kinderen konden zich verplaatsen in het beperktere perspectief, eigenlijk, in het beperktere zicht van die volwassene.
00:10:18
Sharon Unsworth: Zij zagen alle drie en achter dat kleinste zat iets, waardoor de volwassene aan de andere kant het niet zag, het kleinste autootje. Dus als de volwassene zei ‘geef mij de kleine auto’, dacht het kind ‘oh ja, die kan die echt kleinste auto niet zien, dus dan voor hun is de kleinste eigenlijk wat voor mij de middelgrote is’.
00:10:44
Josje Verhagen: Precies. Dus het kind kon het perspectief innemen van de volwassene, zich verplaatsen. Dat konden die tweetalige kinderen beter dan de eentalige kinderen. En dit experiment is bij hele jonge kinderen gedaan, van 15 maanden, en iets oudere kinderen, en in beide gevallen vonden ze een heel duidelijk voordeel voor de kinderen die tweetalig waren.
00:11:02
Sharon Unsworth: Nou ben ik heel benieuwd naar het vervolg hiervan, dus als kinderen ouder worden. Is dit iets dat eentalige kinderen inhalen of blijft dat voordeel altijd bestaan?
00:11:12
Josje Verhagen: Dat is een goede vraag, maar dat weten we eigenlijk nog niet. Al dat onderzoek is bij hele jonge kinderen gedaan.
00:11:16
Sharon Unsworth: Nou, ik denk dat dit een mooi moment is om over te gaan naar onze Kletshead van de week.
00:11:31
Kletshead van de Week
Sharon Unsworth: Elke week vertelt een meertalig kind hoe het is om met twee of meer talen op te groeien. De opname is gemaakt op wetenschapsfestival Expeditie Next, vandaar de achtergrondgeluiden.
Keren-Or: Ik ben Keren-Or, ik ben 13 jaar oud en ik spreek Nederlands, Engels en Hebreeuws.
Sharon Unsworth: Dus je bent drietalig. Hoe is dat om drie talen te spreken?
Keren-Or: Leuk. En je kan er eigenlijk heel veel mee.
Sharon Unsworth: Vertel, wat kan je er allemaal mee?
Keren-Or: Nou kijk, ik ben opgevoed met Nederlands en Hebreeuws en Engels heb ik eingelijk ondertussen meegepakt. Zodra je zoveel talen kan spreken, is het leuk als je op vakantie gaat, dan kun je conversaties voeren met mensen. En ja, het is altijd leuk, want dan weet je ook gelijk hoe het is enzo.
Sharon Unsworth: En zijn er wel eens minder leuke kanten?
Keren-Or: Ik versta dus niet alles wat iemand zegt. Dus dat was wel wel eens stom. Of dan kom je niet op dat ene woordje wat je dan wil gebruiken.
Sharon Unsworth: Ja, dat herken ik heel erg.
Keren-Or: Dan probeer je het woordje te zeggen en je weet maar niet wat je probeert te vertellen. Of bijvoorbeeld als je in een gesprek zit, ik kan bijvoorbeeld Hebreeuws en ik spreek dat goed genoeg. Als iemand een verhaal tegen mij verteld, ik versta elk woord, maar praten gaat niet helemaal.
Sharon Unsworth: Dus begrijpen gaat makkelijker? Kan je mij iets leren in het Hebreeuws?
Keren-Or: Ja hoor. Wat wilt u leren?
Sharon Unsworth: Ik weet het niet. Ik ben 44 jaar oud.
Keren-Or: Oké, de cijfers ben ik niet heel goed, want ik hoef dat nooit te zeggen.
Sharon Unsworth: Of ik kom uit Engeland.
Keren-Or: [hebreeuws] Denk ik. Ik weet niet precies hoe je Engeland zegt. Dat is moeilijk, want ik gebruik het niet, ik gebruik dat nooit.
Sharon Unsworth: Hoe komt dat dan?
Keren-Or: Ik woon in Nederland en ik ga eigenlijk nooit op vakantie. Nou ja, ik ga af en toe op vakantie naar Israël, maar daar zeg je niet ‘ik kom uit Engeland’, want ik woon helemaal niet in Engeland. En ik ben ook geen 44 jaar, dus dat hoef ik nooit te gebruiken.
Sharon Unsworth: Ik snap het goed.
Keren-Or: Maar wel dingen zoals hallo, doei en hoe gaat het.
Sharon Unsworth: Doe maar ‘hallo’ dan.
Keren-Or: Shalom.
Sharon Unsworth: Shalom.
Keren-Or: Maar als je het echt uitgebreid wil zeggen, dan zeg je shalom en doei is lehitraot.
Sharon Unsworth: Oei, lehi…
Keren-Or: le hi tra ot
Sharon Unsworth: le hi dra ot.
Keren-Or: tra, le hi tra ot.
Sharon Unsworth: Lehitraot. Dan heb ik wel weer wat geleerd. En als je ouder wordt, welke talen spreek je dan denk je?
Keren-Or: Ik denk ik altijd Hebreeuws zou blijven spreken en Engels en Nederlands. Dat zijn gewoon de talen waarmee ik ben opgevoed. Misschien dat ik ondertussen een taaltje heb meegepakt, maar ik weet ook hoe moeilijk het is dat als je wat ouder bent, volwassen, en dan talen leren wordt moeilijk. Maar ik zou heel graag Spaans willen leren, bijvoorbeeld.
Sharon Unsworth: Nou, op dit moment viel het geluid weg waardoor je mijn stem niet meer kon horen. Ik vroeg Keren-Or of ze in het Hebreeuws kon lezen.
Keren-Or: Ja, dat heb ik moeten leren voor mijn bar mitswa. Dat is als een meisje 12 jaar wordt, dan heb je een heel groot feest, dat heet bar mitswa. Dat is eigenlijk, in Israël ben je dan volwassen. Zo word je dan gezien als volwassen. En ja, daar moest ik voor uit de Thora lezen. En dat zijn hele andere letters. Ik kan het ook niet meer zo goed hoor. Als je klinkers hebt, die staan onder de medeklinkers in het Hebreeuws. Heel vaak worden die klinkers weggehaald. Dus dan zie je niet A O E meer staan. Dan zie je gewoon alleen de medeklinkers. Nou, zo kan ik gewoon niet lezen. Dat kan ik niet. Ik kan wel boeken lezen bijvoorbeeld waar de klinkers onder de medeklinkers staan. Het klinkt heel ingewikkeld, maar als je het ziet dan begrijp je het. Dan kan ik het wel lezen.
Sharon Unsworth: Dat vind ik knap hoor.
Keren-Or: Ik vind het ook best wel knap van mezelf ook, want het kostte me ook heel veel moeite en tijd om dat te leren. Ik ben blij dat ik het nu kan.
00:15:43
Sharon Unsworth: We zitten hier vandaag met Josje Verhagen van de Universiteit van Amsterdam en we hebben het over de vraag of meertalige kinderen beter zijn in communiceren. Josje heeft net verteld dat degelijk wel zo is.
00:16:05
Josje Verhagen: Dat het er sterk op lijkt, zo zou ik het willen zeggen.
00:16:08
Sharon Unsworth: Sterk op lijkt, nou dat is heel erg fijn. Waar ik heel benieuwd naar ben, is of dit geldt voor alle kinderen die met twee talen opgroeien? Maakt het uit welke talen de kinderen spreken?
00:16:19
Josje Verhagen: Ja, ik begrijp heel goed dat je je dat afvraagt. Als je naar het onderzoek kijkt, kunnen we daar helaas nog niet echt antwoord op geven. Er is gewoon te weinig naar gekeken nog. Wat ik zelf denk, is dat het misschien wel uitmaakt. Als het zo is dat kinderen, die twee talen horen, al van jongs af aan gevoeliger geworden voor alle signalen, lichaamsgebaren die die andere spreker uitzendt om uiteindelijk niet zo’n misverstand te krijgen, dus dat het kind de verkeerde taal spreekt en dat iemand hem niet begrijpt. Als het zo belangrijk wordt om begrepen te worden, zou je je kunnen af te vragen of zo’n communicatief voordeel, zoals we het zouden kunnen noemen, ook gevonden wordt voor kinderen die opgroeien in situaties met bijvoorbeeld Nederlands en Duits, dus dat de talen zo op elkaar lijken, of Nederlands en Fries, dat ze toch wel over en weer te verstaan zijn.
00:17:13
Sharon Unsworth: Het is iets makkelijker om een zin in het Duits te begrijpen als je Nederlands spreekt dan een zin in het Turks bijvoorbeeld. Die situaties die tot dat voordeel leiden, die komen minder vaak voor.
00:17:28
Josje Verhagen: Misschien ja, dat is een vraag. Je hebt natuurlijk allerlei vormen waarin kinderen tweetalig opgroeien. Soms spreekt de vader altijd Turks en de moeder altijd Nederlands en soms gebruiken beide ouders beide talen door elkaar.
00:17:41
Sharon Unsworth: Of ze begrijpen het in ieder geval een beetje.
00:17:43
Josje Verhagen: Of ze begrijpen het, dat wilde ik zeggen ja. Ik kan me heel goed voorstellen dat kinderen van wie de ouders beide talen begrijpen niet zo extra gevoelig worden, voor al die signalen.
00:17:57
Sharon Unsworth: Oké dus als ouder moet je misschien doen alsof je niet snapt?
00:18:02
Josje Verhagen: Als je het heel belangrijk vindt om je kind dat kleine voordeeltje te geven en als het inderdaad zo is wat ik hier zeg, want dat moet ook nog uitgezocht worden, dan moet je gewoon Oost-Indisch doof zijn op bepaalde momenten.
00:18:14
Sharon Unsworth: Je zei: het is een klein voordeel. Valt hier iets aan te merken in het dagelijks leven?
00:18:19
Josje Verhagen: Dat is ook niet bekeken, maar dat zou wel interessant zijn. En waar je bijvoorbeeld aan zou kunnen denken is dat tweetalige kinderen, als ze echt effectievere communiceerders zijn, ook misschien beter zijn in het begrijpen van niet-figuurlijk taalgebruik.
00:18:32
Sharon Unsworth: Wat bedoel je daarmee: niet-figuurlijk taalgebruik?
00:18:34
Josje Verhagen: Bijvoorbeeld als iemand iets zegt met heel veel ironie, dan zegt hij het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt. Dus iemand die binnenkomt en zegt: ‘nou, het is hier ook gezellig’, die vindt het misschien helemaal niet zo gezellig. Dus het is een combinatie van een bepaalde context, intonatie van iemand, misschien nog wat gezichtsuitdrukking, die ervoor zorgt dat de boodschap die letterlijk gebracht wordt eigenlijk heel anders is dan die bedoeld wordt. En als jij als kind al vroeg effectief kunt communiceren – wat dus gedacht wordt dat tweetalige kinderen dat beter zouden kunnen – dan begrijp je dat misschien ook eerder, dat die persoon het daar helemaal niet gezellig vindt.
00:19:14
Sharon Unsworth: Zijn er andere communicatieve voordelen?
00:19:17
Josje Verhagen: Als je misschien ietsjes beter bent in het begrijpen van die ander, kun je natuurlijk met heel veel meer mensen praten, als je meer talen spreekt. Dus dat lijkt me een heel groot communicatief voordeel, wat je hebt als tweetalige.
00:19:30
Sharon Unsworth: Ja, zeker. Ik denk dat het misschien wel het allerbelangrijkste voordeel van meertalig zijn is.
00:19:35
Josje Verhagen: Zeker, ja.
00:19:35
Sharon Unsworth: Iets anders: ik weet dat in Nederland veel kinderen op de basisschool, die krijgen steeds vroeger les in een andere taal, in het Engels meestal. Het idee is natuurlijk daar ook beter in het Engels te kunnen communiceren. Ik vroeg me af of die kinderen ook mogelijk beter effectief leren communiceren? Het voordeel dat we nu hebben besproken, denk je dat dat ook te verwachten is bij kinderen die bijvoorbeeld een vreemde taal leren op school?
00:20:10
Josje Verhagen: Nee, ik denk het eigenlijk niet. Dit voordeel doet zich vooral voor, wat je ziet in de literatuur nu, bij kinderen die echt van jongs af aan twee talen leren. Die in die iets complexere situaties zitten thuis met ouders die verschillende talen spreken, en waarschijnlijk, dat moet nog verder uitgezocht worden, niet al die talen van elkaar ook begrijpen. Dus dan wordt er meer van zo’n kind gevraagd. En dat is natuurlijk een hele andere situatie dan wanneer je op school af en toe wat Engels hoort van dezelfde persoon waarschijnlijk of misschien zelfs van een Digibord of op een tablet.
00:20:49
Sharon Unsworth: Want je weet dat die andere persoon waarschijnlijk ook Nederlanders kan? Dat bedoel je?
00:20:54
Josje Verhagen: Ja, je weet dat die andere persoon ook Nederlands kan. En het is ook heel duidelijk gekoppeld vaak aan een moment, waarop dan die andere taal gebruikt wordt, dat Engels in dit geval. Dus het is niet zo dat kinderen opeens heel goed moeten monitoren wanneer ze welke taal moeten spreken.
00:21:13
Sharon Unsworth: En je zei: het gaat vooral om kinderen die van jongs af aan in een wat complexe situatie zitten, dus bijvoorbeeld de ene ouder spreekt de ene taal, de ander de andere. Maar geldt dat ook dan voor kinderen, ik denk bijvoorbeeld aan onze situatie thuis – wij spreken alleen Engels thuis, binnen het huis – wordt dan bijvoorbeeld bij kinderen in zo’n situatie zo’n voordeel verwacht?
00:21:38
Josje Verhagen: Daar is nog niet zo naar gekeken. Dat is de vraag. En je zou eigenlijk denken: misschien wel niet, want als zij altijd weten welke taal ze kunnen gebruiken thuis en dat is altijd Engels, dan is dat natuurlijk niet heel anders dan een eentalige Nederlandse situatie. Dus dan wordt er denk ik niet een extra beroep gedaan op ze. Aan de andere kant, als het zo is dat kinderen ook een soort compensatiegedrag tonen, dus wat ik eerder noemde dat kinderen gevoeliger zijn voor de lichaamstaal van de gesprekspartner en dat tweetalige kinderen dat vooral zijn omdat ze iets minder ver zijn met hun woordenschat bijvoorbeeld. Dan zou je het ook kunnen vinden voor kinderen die thuis één taal spreken en op school een andere taal bijvoorbeeld, maar in één van die talen gewoon iets minder ver zijn.
00:22:30
Sharon Unsworth: Ja, want ik vraag me af: het is niet zo dat alle tweetalige kinderen altijd minder ver zijn dan eentalige leeftijdsgenoten.
00:22:37
Josje Verhagen: Nee, absoluut niet. Daarom zei ik het ook heel zacht. Nee, het lijkt me heel belangrijk om te benadrukken. Er zijn ongelooflijk veel verschillen tussen tweetalige kinderen: in hoe ze de talen te horen krijgen thuis en op school en ook in hoe ver ze zijn in die talen. Er moet nog heel goed onderzocht worden welke tweetalige kinderen precies beter zijn in dat effectief communiceren en welke niet.
00:23:02
Sharon Unsworth: Dus het lijkt erop dat er misschien een voordeel is voor meertalige kinderen en zelfs heel jonge kinderen zei je, gewoon van echt pas een jaar oud of zo. Maar bij welke kinderen dit voordeel het vaakst voorkomt of bij wie het wel en bij wie het niet voorkomt, dat weten we eigenlijk nog niet en daar moeten we nog onderzoek naar doen?
00:23:24
Josje Verhagen: Inderdaad.
00:23:24
Sharon Unsworth: Maar het belangrijkste voordeel van meertalige kinderen wat betreft het communiceren is het feit dat ze natuurlijk in twee talen kunnen communiceren.
00:23:33
Josje Verhagen: Zeker, ja.
00:23:34
Sharon Unsworth: Nou, dank je wel Josje.
00:23:35
Josje Verhagen: Graag gedaan.
00:23:40
Sharon Unsworth: Wil je meer weten over Kletsheads? Ga dan naar http://www.kletsheadspodcast.nl. Daar vind je ook meer informatie over deze aflevering. Wil je geen aflevering missen? Abonneer je dan op Kletsheads via je favoriete podcast app. Bedankt voor het luisteren en graag tot de volgende keer.
Dit transcript is gegenereerd met behulp van amberscript.nl en gecheckt door Aniek Ebbinge.